Uittreksel: ...stond ik en snelde voort, Juist zooals gij ziet naar de tallooze scheepsmasten en de dikstammige schoorsteenen der booten, zag ik. 50 Ook ik menig en menig keer stak de aloude rivier over, Sloeg de Twaalfde-maands zeemeeuwen gade, zag hen hoog in de lucht drijven met beweginglooze vleugelen en wiegelende lichamen, Zag hoe het glinstergeel lichtte op een deel hunner lichamen, terwijl het overige in zwarte schaduw bleef, Zag ze in langzaam beschreven cirkels zachtkens in het Zuiden dalen, Zag den weerschijn van zomerlicht in het water, Werd verblind soms door den glinsterenden zonnestroom, Keek naar de fijn uitsprankelende lichtspaken om de weerspiegeling van mijn hoofd in het zonneweerkaatsende water, Keek naar den nevel over den rug der heuvels Zuidwaarts en Zuidwestwaarts, Keek naar den stoomdamp in dikke violetgetinte vachten heendrijvende, Keek in de richting van den beneden-baaij om de aankomst der schepen te zien, Zag ze naderen, zag aan boord hen die mij na waren, Zag de witte zeilen der schoeners, zag de sloepen, zag de schepen voor anker, De matrozen aan hun werk in het want of schrijlings op de sparren, De ronde masten, de schommelende beweging van de kielen, de ranke, kronkelende wimpels, De groote en kleine stoomers in vaart, de loodsen en de loodshuizen, Het witte zog in de vaart achtergelaten, de snelle, sidderende wenteling der raderen, De vlaggen aller nati