Sam Stubener vloog zijn mail haastig en zonder veel aandacht door. Als "manager" van prijs-boksers was hij gewend aan een vreemde correspondentie vol afwisseling. Iedere bokser, ieder die er stokpaardjes over 't boksen op nahield of er op eenigerlei wijze mede in betrekking stond, ieder uitvinder van een nieuwe methode scheen hem een of ander denkbeeld mee te willen deelen. Van ijselijke bedreigingen tegen zijn leven af tot zachter dreigementen, zooals een stoot midden in zijn gezicht, van betooverde konijnenpootjes tot gelukaanbrengende hoefijzers, van vage aanbiedingen tot het kwart millioen dollars, aangeboden door onbekenden, die er zelf niet verantwoordelijk voor waren, kende hij alles wat de mail hem aan verrassingen kon brengen. Nadat hij indertijd een scheermesaanzetter had ontvangen, gemaakt uit de huid van een gelynchten neger en een vinger, die, verschrompeld en in de zon gedroogd, afgesneden heette te zijn van het lijk van een blanken man, gevonden in "De Doodsvallei," was hij van oordeel, dat de postbode hem niets meer kon brengen, waardoor hij in verbazing geraakte. Maar dezen morgen deed hij een brief open, dien hij een tweeden keer doorlas, in zijn zak stak en er weer uit haalde om hem voor de derde maal te lezen. De brief droeg het poststempel van een of ander "nooit-van-gehoord" postkantoor in Siskiyou County en luidde: Waarde Sam: U kent mij niet, behalve bij naam. U bent na mijn tijd gekomen en 't is al lang geleden, dat ik uitkwam. Maar geloof gerust dat ik niet geslapen heb. Ik heb alles gevolgd op boksgebied en ik heb u gevolgd vanaf den tijd toen Kal Aufman u den eindstoot gaf tot aan uw uitbrengen van Nat Belson onlangs en ik moet zeggen, dat u de slimste manager bent, die ooit uit het gebergte naar beneden kwam.