Uittreksel: ... dat is zoo," antwoordde Front-de-Boeuf; "en kunt gij mij zeggen, eerwaarde man, hoe groot het getal der bandieten is?" "Dappere ridder," hernam de nar, "nomen illis legio, hun naam is legioen." "Zeg mij in duidelijke woorden, hoe groot hun getal is, --of, priester, uw mantel en gordel zullen u niet beschermen " "Helaas " zei de gewaande monnik; " cor meum eruclavit, dat wil zeggen, ik was bijna van schrik gebarsten Maar mij dunkt, er zullen schutters en boeren bij elkander, ten minste vijfhonderd man bijeen zijn." "Hoe " zei de Tempelier, die op dit oogenblik binnentrad, "zijn de wespen zoo groot in aantal? Het is tijd, om zulk een kwaadaardig geslacht uit te roeien." Hierop Front-de-Boeuf ter zijde nemende, vroeg hij: "Kent gij dien priester?" "Hij is een vreemdeling uit een afgelegen klooster," zei Front-de-Boeuf; "ik ken hem niet." "Vertrouw hem dan uw boodschap niet mondeling," antwoordde de Tempelier. "Laat hem een geschreven bevel brengen aan De Bracy's vrijcompagnie, om dadelijk tot hulp van hun meester op te dagen. Opdat intusschen de kaalkop niets moge vermoeden, vergun hem vrij aan zijn werk te gaan, om deze Saksische zwijnen voor de slachtbank voor te bereiden." "Het zij zoo," zei Front-de-Boeuf. En hij liet dadelijk Wamba door een dienaar naar de kamer brengen, waar Cedric en Athelstane opgesloten waren. Cedric's ongeduld was eerder vermeerderd dan verminderd door zijn 257 gevangenschap. Hij wandelde van den eenen hoek der kamer naar den anderen, met de houding van iemand, die op een vijand losgaat, of de bres van eene belegerde plaats wil bestormen, soms in zichzelven sprekende, soms het woord tot Athelstane richtende, die met den moed van een Sto